Het ree komt van nature in Nederland voor. Door een groot aantal menselijke activiteiten en invloeden staat het voortbestaan onder druk. Daarom is de bescherming van het ree sinds 1 januari 2024 onderdeel van de Omgevingswet.
Het ree komt voor in gebieden die door mensen worden gebruikt voor de teelt van allerlei gewassen. Het ree maakt daar gebruik van. Hoe kostbaarder en/of intensiever de teelt hoe groter die invloeden zijn op de inkomsten. Verlies aan inkomsten of waarde door natuurverschijnselen is bijna onvermijdelijk. Soms is dat verlies veroorzaakt door één dier dat iets van je op eet bijvoorbeeld een ree. Het verlies voedsel of inkomsten is dan schade.
Wilt u, willen wij, de natuur behouden dan moeten we, als consumenten, op zijn minst de inkomstenderving betalen. Zo niet is het aan de benadeelde er alles aan te doen om de invloed van het beschermde dier te voorkomen. Echter zonder de soort in kwestie schade toe te brengen. Het is namelijk alleen als de populatie van de soort dat toestaat mogelijk ontheffing te krijgen om het beschermde dier te doden. Als de schade een structureel probleem wordt is populatie-beheer één van de mogelijkheden.
De meeste schade wordt veroorzaakt door vraat aan plantendelen. De schade is groot als de reeën zich te goed doen aan bloemen, fruit en vruchten.
Verder bestaat de schade in bos, boom- en fruitteelt uit het vreten van eindknoppen en -scheuten. Door deze vraat lijdt het beoogde doel met de planten. Reeën hebben een voorkeur voor bepaalde boomsoorten. Met name fruit dragende soorten en bomen zoals eik, beuk, linde, es, esdoorn, abbiës, grove den, douglas en fijnspar. Minder belangstelling bestaat voor lariks en sitkaspar. Helemaal geen interesse heeft het ree voor populieren, elzen en berken.
Als de jonge scheuten hoger zitten dan ongeveer één meter en twintig centimeter dan is het risico op die schade nagenoeg voorbij. Die boom is dan nog wel kwetsbaar voor het markeren en vegen met het gewei. De bast van de betreffende boom wordt regelmatig tot op de sapstroom beschadigd waardoor deze ter plaatse wordt onderbroken. Daarbij maakt het ree minder onderscheid in soorten en meer in doorsnede van stam en twijgen op ongeveer één meter hoogte.