Onder draagkracht verstaat Poutsma:
Een dynamische evenwichtssituatie waarbij een aantal reeën blijvend gebruik kan maken van het voedselaanbod zonder dat dat voedselaanbod negatief wordt beïnvloed.
Uitgangspunt is dat door de ontwikkelingen aan de reeënpopulatie te volgen en overige relevante gegevens te inventariseren er inzicht wordt gekregen in het evenwicht tussen voedsel en reeën.
De uitkomsten van voedselinventarisatie en het tellen van het aantal reeën mogen niet als enige gegevens worden gebruikt. Want deze geven nog geen inzicht in de relatie tussen het voedsel en de omvang van de populatie reeën. Een ree kan namelijk door stress hongerlijden in een voedselrijk gebied. De gezondheidstoestand en conditie van de reeën zelf kunnen dat wel.
Het draagkracht model Poutsma gebruikt dus ook de biologische gegevens van de voorkomende reeën.
Het onderzoek bestaat uit:
Om de toestand van de reeën te meten dienen steekproefsgewijs reeën gevangen of gedood te worden.
Inventariseren aantal reeën
Reeëntellingen zijn belangrijke gegevens in het beheer. De voorkeur wordt gegeven aan jaarrondtelling ook wel continu-telling genoemd waarbij regelmatig verdeeld over het jaar, enige malen per week geteld wordt. De telgegevens worden op de voedselaanbodkaart ingetekend. Hierdoor krijgt men niet alleen inzicht in het aantal, de reproductie, de geslachtsverhouding maar ook in de verspreiding van de reeën over het gebied in de seizoenen en gedurende het jaar. De uitkomsten van de tellingen kunnen alleen als indicaties worden beschouwd en mogen niet als absolute waarden worden gebruikt.
Inventariseren toestand reeën
Vooral de toestand waarin reeën gedurende de wintermaanden verkeren geeft informatie over de relatie voedselaanbod /reeën. De leeftijdsgroep die de meeste informatie oplevert zijn de kalveren die zijn namelijk in het gebied opgegroeid. Aan levende reeën in het veld valt, tijdens de wintermaanden, de conditie moeilijk vast te stellen. Daarom is het noodzakelijk, dat voor bemonstering steekproefsgewijs (niet aanspreken op toestand) enige reeën worden afgeschoten.
Steekproefsgewijs selecteren
Uitkomsten van niet steekproefsgewijs geschoten dieren leveren een vertekend beeld reeëntoestand. Daarom worden voor deze methode gedurende de wintermaanden enkele kalveren steekproefsgewijs geschoten. De steekproef is al bereikt als het eerste, het derde en het vijfde waargenomen kalf wordt geschoten of als elke jager het eerste kalf dat zij tegenkomen, ongeacht zijn uiterlijke verschijning, schieten en (laten) meten. Dit dient goed te worden besproken. Bijvoorbeeld hoe bepaal je het eerste, derde en vijfde kalf. De selectie van het kalf gebeurt altijd door op dezelfde manier de groep reeën te benaderen. Je spreekt bijvoorbeeld af steeds van links naar rechts aan te spreken en de kalveren bij elke nieuwe sprong door te tellen. In sprong één zit dan kalf één. In sprong twee de reekalveren twee en drie en in sprong drie kalf vier en vijf. Zo'n aanpak voorkomt dat er, onbedoeld, alleen slecht of goed ontwikkelde reekalveren worden geschoten.
Meten aan het ree
Door te meten aan het ree kunnen zowel voor de groei, de conditie en de overlevingskans van het ree een indicatie worden gegeven. Tenslotte wordt om te voorkomen dat gegevens verkeerd worden geïnterpreteerd, de leeftijd van het gemeten ree vastgesteld.
Bepalen groei
Met de romplengte en de borstdiepte kan de groei van de kalveren worden vastgesteld.
Voor de bepaling van de groei wordt daarom direct na het afschot die romplengte en de borstdiepte gemeten aan het niet ontweide dier. Dit dient snel te gebeuren omdat de gistende voedselresten in de maag van het dier het lichaam snel vervormen.
ONTWIKKELINGSGETAL (groei) = 0.1 x ROMPLENGTE x BORSTDIEPTE
De romplengte wordt gemeten tussen borstbeen en zitbeen.
Het dier wordt daarvoor, met een rechte rug, op een vlakke ondergrond neergelegd. Waarna gemeten wordt van de weerstand borstbeen tot weerstand zitbeen. Dit kan door deze verticaal op de ondergrond te projecteren, te markeren met bijvoorbeeld een stok, rietstengel, mes, et cetera en vervolgens de afstand tussen de markeringen te meten.
Het meest betrouwbaar is het gebruik van een super grote schuifmaat met daarop een maatverdeling. De romp wordt zodanig tussen de meetvlakken van de schuifmaat gebracht dat het ene einde tegen het borstbeen rust en het andere einde tegen het zitbeen. De meetvlakken worden naar elkaar toegeschoven tot er weerstand wordt gevoeld.
De ruglijn van het dier moet tijdens de meting recht blijven. Door de ree met de rugzijde tegen een vast voorwerp aan te leggen kan kromming worden voorkomen.
De borstdiepte wordt in dezelfde positie en soortgelijk gemeten. De meetplaats ligt hier vlak achter één van de voorpoten. Voor de goede orde; er wordt gemeten aan het niet ontweide dier.
Bepalen conditie
Met de romplengte, de borstdiepte en het ontweide gewicht kan de CONDITIE van de reeën worden vastgesteld.
CONDITIEPRODUCT = 0.1 x het ONTWIKKELINGSGETAL x het ONTWEID GEWICHT
Bepalen ontweidgewicht
Voor het vaststellen van het ontweide gewicht worden de reeën ontdaan van het hart, de longen, het middenrif, het maag-darmkanaal, de lever, de milt, de nieren en de geslachtsorganen. De kop (incl. gewei), huid, en de poten worden wel meegewogen.
Bepalen overlevingskans
Bepalen beenmergvetpercentage van het opperarmbeen voor inschatting overlevingskans in deze winter. Daarvoor wordt het opperarmbeen voorzichtig verwijderd zodat het wildbraad zo weinig mogelijk wordt beschadigd.
Bepaling aantal en geslacht embryo's bij geiten. In de baarmoeder geiten komen embryo's voor. Daarvan wordt het aantal en het geslacht vastgesteld. De embryo's zijn een indicatie voor de aanwas en de geslachtsverhouding die onder optimale omstandigheden kan ontstaan.
Bepalen leeftijd
De leeftijd bepalen van het ree vindt plaats op basis van de ontwikkeling van de kiezen in de onderkaak.
Inventariseren voedselaanbod
De inventarisaties hebben betrekking op zowel het voedselaanbod als het gebruik daarvan door reeën. Tijdens de inventarisaties moet je daarom rekening houden met de voedselstrategie en de sociale organisatie van reeën:
- Reeën hebben een voorkeur voor licht verteerbare plantendelen en met een hoog nutriënten gehalte.
- Reeën hebben ten opzichte van andere herkauwers een hoge stofwisseling en een kleine pensinhoud. Dit betekent dat deze dieren per tijdseenheid veel energie uit hun voedsel moeten halen. Daarmee is de voorkeur voor licht verteerbaar voedsel met een hoog voedingsgehalte en een snelle doorstroming verklaard.
- Dominantie regelt de verdeling van beide seksen over het gebied. Dominante dieren vestigen zich in terreingedeelten met het beste voedselaanbod en goede overlevingskansen.
Een geschikte tijd voor het inventariseren van het voedselaanbod is eind mei en de gehele maand juni. Met een aanvullende inventarisatie van de mastproductie (vruchtdracht) van bomen en de gedurende winter te velde staande gewassen. Geïnventariseerd worden voedselplanten die in een grote variatie aan plantensoorten in het gebied voorkomen en waarvan;
- de plantendelen bereikbaar zijn (0-120cm).
- en de plantendelen licht verteerbaar zijn
- of de vruchten gedurende de herfst en winter door reeën gevreten worden. De mastproductie wordt in de herfst gewaardeerd en wordt aangegeven met geen, weinig, matig of veel
De hoeveelheid plantenvoedsel wordt vastgesteld als percentage bedekt oppervlak van het totale geïnventariseerde gebied. Terreingedeelten kunnen op grond van deze inventarisatie als volgt worden ingedeeld:
De terreingedeelten worden in een (voedsel)kaart op deze wijze gekwalificeerd.
- GOED - Terreingedeelten waar > 60% van de bodem wordt bedekt is door geschikte voedselplanten
- MATIG - Terreingedeelten waar 30-60% van de bodem wordt bedekt door geschikte voedselplanten
- SLECHT - Terreingedeelten, waar < 30% van de bodem wordt bedekt door geschikte voedselplanten