Een meerstangengewei ontstaat doorgaans door beschadigingen aan de rozenstok of het bastgewei tijdens de groeifase van het gewei. Zulke vergroeiingen komen regelmatig voor en kunnen variëren van nauwelijks zichtbaar tot opvallend afwijkende, pendelende stangen. De aard van de vergroeiing hangt sterk af van het moment waarop de beschadiging optreedt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als het gewei nog groeit en dat ree met het gewei tegen een afrastering botst of verstrikt raakt in schrikdraad.
Op de afbeelding is een reebok te zien met een opvallend asymmetrisch gewei, zowel qua vorm als opbouw. Het gewei bestaat uit meer dan twee stangen, wat uitzonderlijk is. Hoewel de exacte oorzaak op basis van de afbeelding niet vast te stellen is, wijst dit type afwijking op een externe kracht die inwerkt op de rozenstok op het moment dat de stang zich begint te vormen. Hierdoor kan de eerste aanzet zich opsplitsen in meerdere delen. In extreme gevallen leidt dit tot het breken van de rozenstok, wat resulteert in een pendelgewei: een stang die los van de schedel in de huid bungelt. Wanneer het bastweefsel op één rozenstok duidelijk gescheiden is, ontstaan soms gespleten rozen.
Tijdelijke misvormingen door bastbeschadiging
Beschadigingen aan het bastweefsel van de stang kunnen vergelijkbare misvormingen veroorzaken, maar deze zijn altijd beperkt tot de stang zelf en, door het jaarlijks afwerpen van het gewei, van tijdelijke aard. Na het afwerpen en opnieuw groeien van het gewei verdwijnen de gevolgen van deze beschadigingen.
Dat in tegenstelling tot beschadiging van gewei-basis en rozenstok. Die beschadigde en misvormde delen van het gewei kunnen in volgende seizoenen wel weer enigszins vergroeien. Maar dergelijke beschadigingen zorgen wel blijvend voor afwijkingen in het gewei en maken zo’n ree tot uitzondering op de regel dat reeën niet langdurig gevolgd kunnen worden op basis van hun gewei.
Secundaire uitgroei en mini-rozenstokje
Afwijkende geweigroei heeft maakt mensen al lange tijd nieuwsgierig naar de oorzaken. Zoals die van kleine, afwijkende uitgroei – een zogenoemd mini-rozenstokje – op een rozenstok met daarop een knobbelige structuur. Met enige interpretatie zou dit kunnen worden gezien als een rudimentaire rozenkrans of zelfs het begin van een derde stang.
Een mogelijke verklaring voor deze afwijking wordt beschreven in het standaardwerk Das Geweih van Anton B. Bubenik (1966). In paragraaf 54 bespreekt Bubenik de zogeheten Ortsfremde Rosenstöcke und Geweihstangen: rozenstokken en gewei-aanzetten op anatomisch afwijkende plaatsen. Zulke structuren kunnen zich ontwikkelen aan de zijkanten van de reguliere rozenstokken, maar ook elders op het frontale bot van de schedel. Deze worden aangeduid als secundaire rozenstokken. In sommige gevallen ontwikkelen zich op deze secundaire rozenstokken kleine, onregelmatige stangetjes of knobbelige uitgroeisels.
In de veterinaire en anatomische literatuur worden dergelijke botstructuren aangeduid als exostosen: goedaardige botuitsteeksels, doorgaans bedekt met een kraakbeenlaag. Ze kunnen solitair (één uitgroei) of multipel (meerdere uitgroeisels) zijn. Bij reeën en andere hertachtigen zijn exostosen meestal onschadelijk en veroorzaken ze zelden functionele problemen. Ze kunnen een erfelijke component hebben, maar ook ontstaan als reactie op lokaal trauma aan de rozenstok of het voorhoofdsbeen zoals we onder Meerstangengewei beschreven.
Wetenschappelijke relevantie
Beschadigde rozenstokken bij reeën en hun herstel heeft bijgedragen aan onderzoek naar transplantatie. Zo onderzocht Hermann Hartwig 1967 experimenteel de geweistang ontwikkeling bij het ree. In deze onderzoeken transplanteerde men bastweefsel, waaruit jaarlijks het gewei groeit, op andere botdelen in het lichaam ‘geënt’. Dat daar leidde tot gewei-achtige groei op die nieuwe locaties.