Geweivormen bij reeën

Afbeelding: Zesender

Bijgewerkt: 2025-12-21T14:30:00+01:00

Erfelijke basis en jaarlijkse variatie

De basisvorm van het gewei is erfelijk bepaald. Onder optimale omstandigheden is deze aanleg al in de eerste jaren zichtbaar en komt volledig tot uiting vanaf het derde levensjaar.
Hoewel die basisvorm (meestal een zesender) aanwezig is, is elk gewei uniek.  Leefomstandigheden met factoren zoals voeding, rust en gezondheid beïnvloeden de omvang en details van het gewei.


Oorzaken van afwijkende geweivormen

Afwijkingen en variatie in het gewei ontstaan door ongemakken tijdens de ontwikkeling van het gewei, vaak door externe factoren, zoals:

Maar ook door te korten aan mineralen.
Enkele bijzondere geweivormen zijn:

Lees meer:
Antler Size Provides an Honest Signal of Male Phenotypic Quality in Roe Deer

Ontstaat meestal door beschadiging van de rozenstok of bast tijdens de groeifase.

  • Kan variëren van subtiele vergroeiingen tot opvallende extra stangen.
  • Het moment van beschadiging bepaalt de ernst: vroeg in de groei kan leiden tot splitsing van de eerste aanzet.
  • Bastbeschadiging veroorzaakt tijdelijke misvormingen die verdwijnen met de ontwikkeling van het volgende gewei.
  • In extreme gevallen breekt de rozenstok, wat resulteert in een los bungelende stang (pendelgewei). Zo'n rozenstokbeschadiging kan slechts ten dele herstellen en een blijvend lidteken geven.

Een meerstangengewei ontstaat doorgaans door beschadigingen aan de rozenstok of het bastgewei tijdens de groei. Zo'n vergroeiingen komt regelmatig voor en variëreerd van nauwelijks zichtbaar tot pendelende stangen. De aard van de vergroeiing hangt sterk af van het moment waarop de beschadiging optreedt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer het gewei nog in bast groeit en het ree met het gewei tegen een afrastering botst.

Op de afbeelding zien we een reebok met een asymmetrisch gewei, zowel in vorm als opbouw. Het gewei telt meer dan twee stangen. De exacte oorzaak is niet vast te stellen, maar dit type afwijking wijst meestal op een externe kracht die inwerkte op het bastweesel rond de rozenstok tijdens de groeifase. Door zo’n beschadiging kan de bastweefsel in meerdere delen splisen. Als die delen duidelijk scheiden ontstaan gespleten rozen.

In extreme gevallen breekt de rozenstok en gaat de stang los in de huid bungelen en onstaat een pendelgewei.

Kan ontstaan door:

  • Samengroei van rozen of rozenstokken bij jonge reebokken (schedel en rozenstokken nog in ontwikkeling).
  • Ontbreken van één rozenstok door trauma of aangeboren afwijking.
    Zeldzaam: echte éénstanggeweien komen voor bij circa 3 op 1000 geweien.
Afbeelding: Eénhoornbok


Op de afbeelding hierboven zie je een jong ree, vermoedelijk een jaarling van ongeveer één jaar oud. Er is hier geen sprake van één hoorn of horens, maar van een gewei. De schedel van een jaarling is nog niet volledig volgroeid: de schedelnaden en het botweefsel zijn nog flexibel. Daardoor ontwikkelen de rozenstokken zich verder en kunnen naar elkaar toe groeien. In dit geval zijn de stangen tegen elkaar gegroeid en achter elkaar ontwikkeld, waardoor het lijkt alsof er maar één stang aanwezig is. In de loop van het jaar groeit de schedel verder en zal de positie van de geweistangen veranderen. In het najaar wordt het gewei afgeworpen, waarna de reebok vermoedelijk een meer normaal gewei met twee stangen zal krijgen.

Er bestaan verschillende varianten van een zogenoemd ‘éénhoorngewei’. Wij kennen er twee:

  1. De stangen groeien tegen elkaar en lijken één geheel te vormen, zoals in dit voorbeeld.
  2. Het gewei ontwikkelt zich als gevolg van het ontbreken van één rozenstok, waardoor slechts één stang ontstaat.

Zo’n éénhoorngewei is een vrij zeldzame situatie. Op basis van gegevens uit geweiententoonstellingen wordt aangenomen dat het bij circa 3 op 1000 geweien voorkomt. Hieronder zie je zo'n herinnering.

Afbeelding: Reeëngewei van ogenschijnlijk tot één geweistang, samengegroeide geweistangen

Ontstaat door hormonale storing, meestal door beschadiging van testikels of ziekte.

  • Testosteron daalt, waardoor de rem op groei wegvalt.
  • Het gewei blijft in bast, groeit door en wordt niet afgeworpen.
  • Kan leiden tot ernstige ontstekingen en sterfte binnen enkele jaren.

Het opzetten en afwerpen van het gewei wordt gestuurd door het mannelijke geslachtshormoon testosteron. Wanneer de productie van dit hormoon verstoord raakt – bijvoorbeeld door ziekte, beschadiging van de testikels of castratie – kunnen afwijkingen in de gewei-ontwikkeling ontstaan, zoals voortijdig afwerpen of de vorming van een zogenoemd pruikgewei.

Als de testosteronproductie verstoord wordt tijdens de fase waarin de bok een nieuw gewei ontwikkelt, kan de remfactor verwijnen die normaal de groei binnen bepaalde grenzen houdt. Dit gebeurt op het moment dat de bok nog een bastgewei draagt. Door het wegvallen van de remfactor blijft het gewei in bast, groeit onbeperkt door, bereikt nooit een normale vorm en wordt niet afgeworpen. Zo ontstaat de karakteristieke pruik.

Afbeelding: van reeëngewei met pruik. De reebok met zo'n pruik wordt pruikbok genoemd

De vorm en grootte van de pruik hangen af van verschillende factoren, zoals het stadium waarin het bastgewei zich bevindt en de vorm van het gewei dat de bok onder normale omstandigheden zou hebben geschoven. Bij bokken met een bijna volgroeid bastgewei op het moment van het wegvallen van het hormoon zie je vaak een woekering om het reeds gevormde gewei, waarbij de einden buiten de woekering uitsteken.

De groeisnelheid van de pruik varieert sterk: bij oudere reebokken groeit de pruik langzamer dan bij jonge dieren. De meest intensieve groei vindt meestal plaats tussen februari en april. Blijft de pruik doorgroeien, dan kan dit in een periode van ongeveer drie jaar leiden tot de dood van de reebok. Vaak zien we dan vaak afgestorven delen van het pruikenweefsel en voorhoofdshuid met ontstekingen, waarin soms maden worden aangetroffen.

Naar:
De pruikenbok Dr. J.L. van Haaften

Bij oudere reegeiten kan hormonale verandering leiden tot rozenstokken en soms een bastachtig gewei.

  • Lijkt op een pruikengewei, maar groeit door en wordt niet afgeworpen.
  • Komt zelden voor; geiten kunnen ondanks deze afwijking soms nog drachtig zijn.

Het ontstaan van een geitengewei gebeurt regelmatig maar in geringe mate. Het is terug te voeren tot een verandering in de geslachtshormonen. Hoewel de hormoonhuishouding veranderd is, komt het voor dat een geit met 'gewei' toch drachtig is. Evenzo geldt dat een reebok die, door een hormonale storing een pruikgewei heeft wel aan de voortplanting deel kan nemen.

Die verandering in de geslachtshormonen vindt meestal op later leeftijd plaats. Bij de oude reegeit ontwikkelen daardoor rozenstokken en iets dat op een gewei lijkt. De huid op het geitengewei lijkt meer op normale huid dan op de basthuid die bij reebokken om het gewei zit en in tegenstelling tot een het gewei van de reebok wordt een geitengewei niet jaarlijks afgeworpen maar groeit langzaam door.

Afbeelding: Geit met geitengewei

Afwijkende geweigroei maakt mensen nieuwsgierig naar de oorzaken. Zoals die van kleine, afwijkende uitgroei – een zogenoemd mini-rozenstokje – op een rozenstok met daarop een knobbelige structuur. Deze afwijkende geweigroei door beschadiging van bast en rozenstokken heeft geleid tot onderzoek:

  • Experimenteel is aangetoond dat bastweefsel, geënt op andere botdelen, daar gewei-achtige structuren kan vormen. Dit bevestigt dat bastweefsel de sleutel is tot geweigroei.

Secundaire uitgroei en mini-rozenstokjes

Soms ontstaan kleine knobbelige structuren of extra stangen op of naast de rozenstok.

  • Worden beschouwd als rudimentaire rozenkransen of secundaire rozenstokken.
  • Kunnen erfelijk zijn of ontstaan door trauma.
  • Anatomisch aangeduid als exostosen (goedaardige botuitsteeksels).

Een mogelijke verklaring voor deze afwijking wordt beschreven in het standaardwerk Das Geweih van Anton B. Bubenik (1966). In paragraaf 54 bespreekt Bubenik de zogeheten Ortsfremde Rosenstöcke und Geweihstangen: rozenstokken en gewei-aanzetten op anatomisch afwijkende plaatsen. Zulke structuren kunnen zich ontwikkelen aan de zijkanten van de reguliere rozenstokken, maar ook elders op de schedel. Deze worden aangeduid als secundaire rozenstokken. In sommige gevallen ontwikkelen zich op deze secundaire rozenstokken kleine, onregelmatige stangetjes of knobbelige uitgroeisels.

In de veterinaire en anatomische literatuur worden dergelijke botstructuren aangeduid als exostosen: goedaardige botuitsteeksels, doorgaans bedekt met een kraakbeenlaag. Ze kunnen solitair (één uitgroei) of multipel (meerdere uitgroeisels) zijn. Bij reeën en andere hertachtigen zijn exostosen meestal onschadelijk en veroorzaken ze zelden functionele problemen. Ze kunnen een erfelijke component hebben, maar ook ontstaan als reactie op een lokaal trauma aan de rozenstok of het voorhoofdsbeen zoals we onder Meerstangengewei beschreven.

Deze beschadigde rozenstokken bij reeën en hun herstel hebben bijgedragen aan onderzoek naar transplantatie geweidelen. Zo onderzocht Hermann Hartwig 1967 experimenteel de geweistang ontwikkeling bij het ree. In deze onderzoeken transplanteerde men bastweefsel, waaruit jaarlijks het gewei groeit, op andere botdelen in het lichaam. Dat leidde daar tot gewei-achtige groei.

Tijdelijke misvormingen door bastbeschadiging

Beschadigingen aan het bastweefsel van de stang kunnen vergelijkbare misvormingen veroorzaken, maar deze zijn altijd beperkt tot de stang zelf en, door het jaarlijks afwerpen van het gewei, van tijdelijke aard. Na het afwerpen en opnieuw groeien van het gewei verdwijnen de gevolgen van deze beschadigingen.

Dat is in tegenstelling tot beschadiging van gewei-basis en rozenstok. Die beschadigde en misvormde delen van het gewei kunnen in volgende seizoenen wel weer enigszins vergroeien. Maar dergelijke beschadigingen zorgen wel blijvend voor afwijkingen in het gewei en maken zo’n ree tot uitzondering op de regel dat reeën niet langdurig gevolgd kunnen worden op basis van hun gewei.

Lees meer:
Bubenik, A.B. Das Geweih (1966) – standaardwerk over geweiontwikkeling en afwijkingen.
Hartwig, H. (1967).
Induction of deer antlers by transplanted periosteum. I. Graft size and shape – experimenten met basttransplantatie.
Hewison, A.J.M. et al. (2024).
Antler Size Provides an Honest Signal of Male Phenotypic Quality in Roe Deer – relatie tussen geweiomvang en conditie.

Afbeelding: Geweistang van een reebok zonder enden. Wordt ook wel spitser genoemd
Afbeelding: Geweistang van een reebok met twee enden. Wordt ook wel gaffel genoemd
Afbeelding: Geweistang van een reebok met drie enden. Wordt ook wel zesender genoemd

...

Afbeelding: Vooraanzicht geweistangen reebok van oneven gesnoerd gewei. Oneven staat voor één geweistang heeft ander aantal enden als de andere stang heeft.
Afbeelding: Vooraanzicht geweistangen reebok van eivormig gewei.
Afbeelding: Vooraanzicht geweistangen reebok van korfvormig gewei
Afbeelding: Vooraanzicht geweistangen reebok van liervormig gewei.
Afbeelding: Vooraanzicht geweistangen reebok van een recht parallel gewei.
Afbeelding: Vooraanzicht geweistangen reebok van een rechtuitstaand gewei.
Afbeelding: Zijaanzicht geweistangen reebok van marcherende geweistangen
AAfbeelding: Zijaanzicht geweistang reebok met tegenoverstaande stangen, een kruisbok


Geweivormen van het ree

Cookies instellen