naar: Reewild en reewildbeheer door Prof.Dr.J.L.van Haaften
De draagkrachtmethode ‘Van Haaften’ is beschreven in ‘Das Rehwild in verschiedenen Standorten der Niederlande und Slowenien. Med. ITBON 76/1968’. Het geeft een waardering van een gebied in reeën door het beoordelen van:
Het model was oorspronkelijk niet bedoelt om de draagkracht aan zogenaamde veldreeën te beoordelen. De reden is dat de factor rust tijdens het onderzoek niet is meegenomen. Wel is de waardering voor het veldgrensaandeel voor Nederland bijgesteld als gevolg van praktijk ervaringen.
Inmiddels is ook ervaring opgedaan met het bepalen van de draagkracht met behulp van geografische informatie. Het bleek goed mogelijk om voor grote gebieden de draagkracht te bepalen.
Draagkrachtbepalen met een GIS.
Veldgrensaandeel
Het veldgrensaandeel is de waardering voor de lengte grens aan dekking (winter) ten opzichte van de totale lengte aan grenzen.
Je neemt van de akkers, weides en dekking voor reeën de omtrekken en telt deze bij elkaar op. Een smalle singel is, in de winter, voor het ree niet per definitie dekking. Wij adviseren smalle singels van minder dan 10 meter breed niet mee te nemen. Het percentage lengte dekking ten opzichte van die totale lengte is het veldgrenspercentage.
Het is gebleken dat mensen die draagkracht bepalen regelmatig percelen die geen permanente dekking vormen wel classificeren als dekking. Dat heeft ertoe geleid dat de gehanteerde punten t.o.v. het oorspronkelijke advies van van Haaften naar beneden is bijgesteld.
Het veldgrenspercentage geeft punten voor het deel grens tussen dekking en open veld ten opzichte van het totaal aan veldgrens.
0%
|
1-20%
|
21-40%
|
41-60%
|
61-80%
|
81-100%
|
0
punten
|
2
punten
|
5
punten
|
8
punten
|
11
punten
|
15
punten
|
Dekkingspercentage:
Dekkingspercentage geeft punten voor het percentage oppervlakte permanente dekking ten opzichte van de totale veldoppervlakte.
0%
|
1-10%
|
11-20%
|
21-40%
|
41-60%
|
61-70%
|
71-80%
|
> 80%
in bos
|
> 80%
in hei, weide, akker
|
0
|
5
|
10
|
15
|
20
|
30
|
20
|
15
|
20
|
De waardering van veel dekking (>80%) is lager als de omgeving bestaat uit bos in plaats van weide, akkers of heide.
Oppervlakte weiden en akkers
De totale oppervlakte weiden en akkers wordt gewaardeerd, in punten, op basis van het percentage dat die oppervlakte is van de totale oppervlakte te waarderen gebied.
0%
|
1-4%
|
5-10%
|
11-20%
|
>> 20%
|
0 punten
|
2 punten
|
6 punten
|
10 punten
|
15 punten
|
Boomsoortenverdeling
De boomsoortenverdeling wordt gewaardeerd door punten te geven voor het type bos, vermenigvuldigd met het percentage oppervlak van dat type bos in de totale oppervlakte dekking, bestaande uit bos en brede houtwallen.
Dekking
|
Punten
|
Naaldbos zonder ondergroei
|
2
|
Naaldbos met ondergroei
|
6
|
Gemend bos zonder ondergroei
|
6
|
Gemengd bos met ondergroei
|
10
|
Loofbos zonder ondergroei
|
8
|
Loofbos met ondergroei
|
15
|
loofbos van 30-50% eik
|
15
|
loofbos van > 50% eik
|
20
|
Zuurgraad (pH) bodem
De waardering van de zuurgraad bestaat uit een waarde voor een zuurgraad maal het percentage van de oppervlakte met die zuurgraad van de totale oppervlakte te waarderen gebied.
pH 4,0
|
pH 4,0-4,9
|
pH 5,0-5,9
|
pH 6,0-6,9
|
> pH 6,9
|
4
|
8
|
12
|
16
|
20
|
Biologisch toelaatbare reeëndichtheid per 100 hectare dekking in bos-en natuurgebieden
Na het optellen van de punten is in onderstaande tabel af te lezen welke de mogelijke dichtheid per 100 ha dekking voor het betreffende terrein is, gebaseerd op het uitgevoerde onderzoek.
Punten
|
0-25
|
26-30
|
31-35
|
36-40
|
41-50
|
51-60
|
61-70
|
71-80
|
81-100
|
Aantal reeën
|
0
|
2
|
4
|
6
|
8
|
9
|
10
|
11
|
12
|
Biologisch toelaatbare reeëndichtheid per 100 hectare dekking in cultuurlandschappen, zoals geadviseerd.
Uit praktijkgegevens, blijkt dat met name in landbouwgebieden de actuele aantallen reeën hoger kunnen liggen dan de berekende dichtheid zonder dat belangen noemenswaard worden geschaad. Daarom is voor cultuurlandschappen de puntentelling iets aangepast (zie onder). Klimaatverandering speelt hierin mogelijk ook een rol. In de winter is er meer voedsel aanwezig dan vroeger, waardoor er meer reeën in bepaalde terreinen kunnen overleven.
Punten
|
0-25
|
26-30
|
31-35
|
36-40
|
41-50
|
51-60
|
61-70
|
71-80
|
81-100
|
Aantal reeën
|
0
|
3
|
5
|
7
|
9
|
11
|
12
|
13
|
15
|
Voor grootschalige bos- en natuurgebieden zonder een substantieel aandeel voor reeën te gebruiken landbouwgronden, blijft de oude puntentelling van toepassing.
Veldreeën
De waarderingsmethode Van Haaften blijkt niet goed toepasbaar voor veldreeën die leven in gebieden met weinig permanente dekking. In dit soort situaties is het dus niet goed mogelijk om vooraf een goede indicatie te hebben van een gewenste stand. Deze stand zal proefondervindelijk moeten worden vastgesteld. Hiervoor zijn de conditie van de reeën (dierenwelzijn), de mate waarin door reeënschade wordt veroorzaakt aan landbouwgewassen (economische schade) en aanrijdingen met reeën (verkeersveiligheid) bepalend.
In gebieden met veldreeën is het dus zaak om in eerste instantie op het oog de conditie van de levende dieren vast te stellen (al dan geen vuile spiegel), slachtoffers van wildaanrijdingen te registreren, de schade aan landbouwgewassen in beeld te brengen en het aantal dood gevonden reeën vast te leggen. Zodra er aanleiding is om over te gaan tot afschot, moeten vanzelfsprekend het lichaamsgewicht of het conditieproduct van de geschoten dier worden vastgelegd.
Aanbevolen wordt om onderzoek te laten verrichten naar een biotoop-waarderingsmethode (naar analogie van die van Van Haaften) voor de open landbouwgebieden in het noorden van het land.
Edelhert en damhert
Correctie van de gewenste reeënstand voor de aanwezigheid van edelhert en of damhert kan in situaties met lage dichtheden (<5 per 100 ha) achterwege blijven. In situaties met hoge dichtheden kan correctie noodzakelijk zijn.
Meten van geschoten reeën
De gewichten van de geschoten dieren moeten consequent worden genoteerd (met één cijfer achter de komma) en dit altijd in relatie met het wildmerknummer, datum afschot en leeftijd. Een handzame unster, die tot 25 kg gaat, is onontbeerlijk.
Voorbeeld van gewenste informatie dode reeën:
|
< 1 jaar |
1 – 2 jaar |
> 2 jaar |
Gewicht |
Datum |
Wildmerk |
reegeit |
reebok |
smalree |
jaarling |
geit |
bok |
in Kg |
01/02/07 |
RW 1720 |
x |
|
|
|
|
|
9,2 |
11/02/07 |
RW 1721 |
x |
|
|
|
|
|
8,1 |
15/02/07 |
RW 1722 |
|
|
|
|
x |
|
15,8 |
20/02/07 |
RW 1723 |
|
x |
|
|
|
|
12,3 |
08/05/07 |
RW 1746 |
|
|
|
x |
|
|
12,0 |
18/05/07 |
RW 1747 |
|
|
|
x |
|
|
11,9 |
01/08/07 |
RW 1748 |
|
|
|
|
|
x |
16,3 |
Bij de uitwerking op WBE-niveau van de gemiddelde gewichten per leeftijdscategorie is het raadzaam bij de kalveren de gemiddelden per maand te berekenen. Dit omdat het gewicht van de kalveren aan grotere schommelingen onderhevig is dan bij volwassen dieren (verschil in gewicht begin en eind afschotperiode.
Bij de uitwerking van de gemiddelde gewichten van reebokken is het raadzaam een onderverdeling te maken van gemiddelde gewichten voor en na de bronst. Immers, tijdens de bronst verliest de bok het nodige aan gewicht. Hiermee wordt ook direct duidelijk dat uitwerking van deze gegevens niet goed mogelijk is wanneer de datum van het afschot niet bekend is.
Reewildbeheer draagkrachtmodellen door Jan van Haaften
Draagkrachtmodel van Haaften uit SBNL-reewildbeheerplan
Themanummer Capreolus draagkracht nr.42/43 2014