- Inleiding
- Wettelijk kader
- Reeën in Nederland
- Beheer:
- Voorkomen onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren
- Verkeersveiligheid
- Schade aan bos- en landbouw
- Populatie beheer
- Effect van beheren reeën op natuur in NATURA-2000 gebied
- Wildmerken
- Monitoren
- Terugkerende cyclus
Inleiding
Sinds de twintiger jaren in de twintigste eeuw houden jachthouders zich bezig met het beheer van reeën. Het zijn beschermde dieren. Dat betekent dat reeën met rust moeten worden gelaten, tenzij er omstandigheden zijn die een inbreuk op die bescherming rechtvaardigen.
Het is aan de faunabeheereenheid (FBE) van elke provincie om in het faunabeheerplan aan te geven in hoeverre die belangen in het werkgebied van de FBE spelen. En dus of er een noodzaak bestaat om in te grijpen in de populatie reeën. De wildbeheereenheden (WBE’s) zijn bij de uitvoering van het vaststellen van die belangen en het beinvloeden van de populatie betrokken. In de WBE's zijn de jachthouders en andere jachtgerechtigden verenigd.
In de FBE zijn het in ieder geval de jachthouders en maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd. Zij hebben als doel een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort. Je kunt bij jachthouders denken aan terreineigenaren, beheerders van natuurterreinen en agrarische grondgebruikers.
Met een eerdere versie van deze leidraad gaven de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging en de Vereniging Het Ree de jagers, de WBE’s en de FBE’s een uniforme aanpak voor het beheer van reeën. Die leidraad is door Kenniscentrum Reeën aangepast zodat deze ook nu nog leidt tot een set aan gegevens die lokaal kan worden gebruikt om reeën te beheren.
Het beheer van diersoorten is echter niet altijd goed te onderbouwen met de kennis die wordt gebruikt door juristen en wetenschapper. Dit heeft geleid tot discussies over het beheer. In 2022 zijn de gezamenlijke provincies gestart met een onderzoek naar een aanpak die uiteindelijk wel tot duurzaam onderbouwde afwegingen kan leiden. Deze aanpak biedt ruimte voor adaptief beheren waarbij flexibiliteit en aanpassingsvermogen centraal staan.
Wettelijk kader
Reeën zijn beschermde inheemse dieren. Het is verboden deze dieren of hun leefomgeving te verontrusten, te vangen of te doden. De wet maakt hierop echter wel uitzonderingen. Genoemd worden:
- Belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid
- Belang van verkeersveiligheid
- Voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, bossen en vee
- Voorkoming van schade aan flora en fauna
- Andere bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen belangen zoals;
- Voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren
- Het reguleren van de populatie reeën met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend als de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden.
De FBE is de aangewezen instantie om ontheffing aan te vragen voor het doden van reeën. Die zal in het faunabeheerplan een onderbouwing moeten geven van de noodzaak tot ingrijpen.
Het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht geschieden overeenkomstig het faunabeheerplan. In de wet is opgenomen waarin het faunabeheerplan moet voorzien.
Deze wettelijk eisen verwachten gegevens over:
- Volksgezondheid,
- Openbare veiligheid
- Verkeersveiligheid
- Schade aan gewassen
- Schade aan bossen
- Schade aan vee
- Schade aan flora en fauna
- Lijden van dieren
- Relatie schadehistorie en populatieomvang lokaal
- Relatie schadehistorie en populatieomvang gebied waarin de dieren zich bevinden (leefgebied)
Reeën in Nederland
De afgelopen zestig jaar is het aantal reeën in ons land fors toegenomen. Deze toename is onder andere af te lezen uit het afschot, dat is gerelateerd aan het aantal reeën dat jaarlijks tijdens reeëntellingen wordt waargenomen. In 1960 werden ca. 4000 reeën geschoten, in 2005 waren dat er ruim 15.000. De meest recente voorjaarstellingen (2010) wijzen op een voorjaarsstand van ruim 70.000 reeën. Omdat tijdens een telling niet alle aanwezige reeën worden waargenomen, moet dit getal als laagste aantal reeën worden gezien.
Vanaf 1950 tot heden is het areaal natuur gegroeid van ongeveer 7% (250.000 ha.) naar 10,6% (360.000 ha.) van het landoppervlak. De toename van het aantal reeën is daarom opmerkelijk. En dat in een land met ruim 17 miljoen mensen, met een bijbehorende recreatiedruk op de natuur. Een land ook met een infrastructuur van tienduizenden kilometers wegen die intensief worden gebruikt en daarnaast een intensieve landbouw en veehouderij.
Reeën komen niet alleen voor in natuurgebieden, maar voelen zich ook goed thuis in het moderne cultuurlandschap. Veel gebieden waar reeën voorkomen zijn echter ‘vol’. Dit uit zich in een jaarlijks terugkerende migratie van uitgestoten dieren, die zich elders een plek moeten zien te verwerven. Op zoek naar een geschikte leefomgeving, moeten deze dieren vaak wegen oversteken waardoor de kans op aanrijdingen toeneemt. De reeën bezetten zodoende ook de minder geschikte biotopen, wat leidt tot stress dat zich uit in een verminderd welzijn van de dieren. Dat verminderde welzijn is af te lezen aan lagere gewichten, geringe geweiontwikkeling en het vaker optreden van parasitaire ziekten.
Kortom, een hoge dichtheid gaat ten koste van dierenwelzijn. Dit dierenwelzijn is ook aan de orde bij reeën die worden aangereden. Vaak is een aangereden ree niet op slag dood. Deze reeën verdwijnen in het bos, lijden daar en gaan uiteindelijk dood. De toename van reeën leidt bovendien tot toenemende schade aan het bos en aan land- en tuinbouwgewassen.
Om bovengenoemde redenen wordt ieder jaar, in het grootste deel van ons land de groei van de reeënpopulatie door afschot beperkt.
Bovenstaande korte samenvatting bevat de elementen voor het reeën-beheer die lokaal verzameld worden om het totaalbeeld te kunnen schetsen. We herkennen:
- Het gebied
- De periode waarover gegevens zijn verzameld
- De ontwikkeling van de reeënpopulatie
- De bronnen op basis waarvan de conclusies zijn getrokken
- Het afschot
- Aantallen reeën uit:
- Reeëntellingen
- Voorjaarstellingen
- Transecttellingen
- Schatting dichtheid reeën
- Conditie reeën
- Gemidddelde gewichten per leeftijdsklasse
- Oorzaken sterfte
- Oorzaken ziekten en ongemakken
- De ontwikkeling in het leefgebied
- De bronnen op basis waarvan de conclusies zijn getrokken
- Oppervlakten bedekking in de winter
- Wildaanrijdingen
- Hoe wordt omgegaan met onzekerheden zoals het ontbreken van gegevens van niet-aangeslotenen
Beheer
Het officiële faunabeheerplan bevat een samenvatting van bovenstaande en:
- Een planmatige en doelmatige aanpak van het faunabeheer onderbouwd door trends in de populatie reeën in het gebied waarop het plan van toepassing is
- Passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door reeën
- De omvang en begrenzing van het gebied waarop het plan betrekking heeft ten opzichte van de omvang en begrenzing van de FBE
- De aard, omvang en noodzaak van de op grond van het faunabeheerplan te verrichten handelingen waarvoor een ontheffing wordt verleend of waartoe opdracht wordt verleend
- De wijze waarop en de perioden waarin de handelingen worden verricht
- De vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties in het bestuur van de faunabeheereenheid
Beheer ter voorkoming van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren
Mede gelet op de intrinsieke waarde van het individuele dier is het wenselijk dat in geval van onnodig lijden van een ree, kan worden opgetreden. Het gaat dan om gewonde en zieke reeën. Beheerders dienen met het oog op dit belang, te beschikken over een snel opvraagbare ontheffing die voor dit doel gebruikt wordt.
Beheer ter voorkoming van verkeersveiligheid
Nodig
- Registratie van wildaanrijdingen die hebben plaatsgevonden door wegbeheerder, hulpverleners, politie en wildbeheerders:
- De locatie
- Het moment
- Het aantal aanrijdingen.
|
Doordat mensen en reeën elkaars wegen oversteken worden er reeën aangereden. Dit leidt niet alleen tot verkeersonveilige situaties voor de weggebruiker, maar ook tot (aanzienlijke) schade aan voertuigen. Aanrijdingen met reeën doen zich gedurende het gehele jaar voor, met een piek in het voorjaar (april/mei). In deze tijd van het jaar worden de reeën territoriaal en ontstaat onrust in de populatie. Jonge dieren worden door de oudere verdreven en moeten op zoek naar een nieuw leefgebied. Hoe meer reeën aanwezig zijn, hoe meer onrust en hoe groter de kans op aanrijdingen.
Om de kans op aanrijdingen te verkleinen, kunnen wildspiegels langs de weg worden geplaatst. Het is bekend dat het afwerende effect na verloop van jaren verdwijnt. Met noemt dat gewenning. Met enige regelmaat dienen wildspiegels voor andere te worden vervangen waardoor de gewenning voor een te bepalen periode weer verdwijnt. Gewenning is herkenbaar aan het toenemen van de slachtoffers. Bij gelijkblijvende omstandigheden in de wijde omtrek. Het (lokaal) inperken van de populatie is een andere maatregel om het aantal aanrijdingen te verminderen. Er zijn aanwijzingen dat het aantal aanrijdingen exponentieel toeneemt bij het bereiken van de draakkracht van het gebied. Dat kan een reden zijn om de populatie (voorjaarsdichtheid) op een lager niveau te houden dan op grond van de draagkracht (rekenmodel Van Haaften) is vastgesteld. Men kan ervoor kiezen dat draagkracht min aanwas de doel dichtheid in het voorjaar is. Het kan ook een reden zijn om reeën vooral op plaatsen die als knelpunt worden aangemerkt, te doden. Men kan ook kiezen voor een combinatie daarvan.
Het is belangrijk te meten of de maatregel (inperken populatie en/of afschot op specifieke knelpunten) effect heeft. Daarom is het nodig dat het aantal aanrijdingen met reeën nauwkeurig wordt bijgehouden. Een eenduidige registratie van bekende gevallen en als ook overzichten van de bij de politie, dierenambulance en/of andere instanties gemelde aanrijdingen dragen daaraan bij. Door deze gegevens ieder jaar in één kaart te verzamelen krijgt de beheerder een goed beeld van waar en wanneer hoeveel aanrijdingen hebben plaatsgevonden. Specifieke knelpunten kunnen op deze wijze in beeld worden gebracht en eventueel kunnen daar aanvullende maatregelen worden genomen. (Bijvoorbeeld afrasteren, verkeer remmende maatregelen, extra wildspiegels en/of inperken van de populatie)
Hoewel verdrinken van reeën wettelijk gezien geen reden is voor beheer van de populatie reeën, is het toch raadzaam verdrinkingsgevallen in beeld te brengen. Op specifieke knelpunten kunnen dan gerichte maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld het (laten) aanleggen van zogenaamde fauna uittreedplaatsen.
Schade aan bos en land- en tuinbouwgewassen
Reeën kunnen schade veroorzaken aan bosverjonging en aan land- en tuinbouwgewassen. Vaak is dit een lokale aangelegenheid. Daar waar uitrasteren geen optie is, is het wegnemen van de schadeveroorzakers dat wel, dan wel een tijdelijke verlaging van de reeënstand. Ook hier geldt dat het vastleggen van schades door reeën noodzakelijk is. Ook dit is een aangelegenheid van de jachthouders (en boeren) binnen de WBE. Door deze schades aan te geven op een kaart, worden knelpunten binnen het werkgebied van de WBE zichtbaar.
Nodig
- Registratie van schade(meldingen) aan bos en land- en tuinbouwgewassen.
|
Populatiebeheer
Populatiebeheer is het preventief ingrijpen in populaties om te voorkomen dat er ‘te veel dieren op een bepaald oppervlak aanwezig zijn’ en er problemen optreden. De wet biedt voor dit preventief ingrijpen expliciet de mogelijkheden. Om hier invulling aan te kunnen geven moet bekend zijn wat de gewenste stand is, hoeveel reeën in dat gebied aanwezig zijn, en hoeveel reeën jaarlijks uit de populatie moeten worden weggenomen. Vervolgens moet worden ‘gemeten’ of het beheer effect heeft.
Gewenste dichtheid
Het is van belang om aan te kunnen geven hoeveel reeën in een bepaald gebied van minstens 5000 ha kunnen leven zonder dat er dierenwelzijnsproblemen optreden. De kwaliteit en kwantiteit van de biotoop gedurende de winter is bepalend voor die hoeveelheid. Er zijn enkele draagkrachtmethoden die dit mechanisme ondersteunen.
Er zijn in de loop der jaren verschillende methoden ontwikkeld, waarmee een draagkracht van het terrein kan worden bepaald. De meest gangbare methode is die van Van Haaften. Deze methode is echter niet voor alle gebieden te gebruiken. Er is nog namelijk geen goed alternatief om de rust in gebieden zonder dekking van bosschages bijv. Daar waar veldreeën kunnen leven te bepalen.
De methode Van Haaften geeft een puntenwaardering voor de grens tussen dekking en open veld, de oppervlakte weiden en akkers, de verhouding dekking en open terrein, de boomsoorten verdeling en de zuurgraad van de grond. De totale puntenverdeling wordt geclassificeerd naar aantal reeën dat per 100 hectare dekking aanwezig kunnen zijn. Bij die populatiedichtheid raken de reeën niet door de natuurlijke omstandigheden in een slechte conditie.
Dichtheid
Het exact vaststellen van het aantal reeën dat in een gebied leeft is niet mogelijk. Reeën vertoeven namelijk overdag veelal in dekking (bos, riet e.d..) en zijn in de schemering actief om voedsel te zoeken. Maar niet alle reeën worden dan zichtbaar bijvoorbeeld buiten de dekking. Bovendien zijn er gedurende de seizoenen grote verschillen in de mate van actief zijn.
Met name tijdens de voorjaarstellingen (maart-april) kan een goede indruk worden gekregen van het aantal aanwezige reeën. De ervaring leert dat ook tijdens een dergelijke telling niet alle aanwezige reeën worden waargenomen.
Door de tellingen op steeds dezelfde manier uit te voeren kan een indruk worden gekregen van de aanwezige reeën en ontstaat een reeks gegevens die voor trendbepaling kan worden gebruikt. Als dit heel consequent langs dezelfde route gebeurt ontstaat de basis voor een trendtelling. Het is belangrijk dat ook de natuurgebieden bij de telling betrokken worden waar geen afschot plaatsvindt
Let ook op hoe de tellingen in het verleden werden gedaan. Mogelijk kan met een kleine aanpassing een veel langere reeks gegevens worden verkregen.
Het uiteindelijke telresultaat geeft dan ook een ondergrens van het werkelijk aantal aanwezige reeën. Bij een lage uitkomst van de telling als gevolg van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden, kan men door het consequent tellen uitgaan van het gemiddelde van de laatste drie jaren.
Aanvullend kan een jaarrondtellingen worden bijgehouden. Deze geven niet alleen informatie waar de reeën zich gedurende het jaar ophouden, maar kunnen de conclusies van de schemertellingen aanscherpen.
Wanneer een populatie groeit worden er ook meer dieren tijdens een telling waargenomen. Doordat de telling ieder jaar op dezelfde wijze en op hetzelfde tijdstip uit wordt gevoerd geven de resultaten gedurende een reeks van jaren een trend in de ontwikkeling van de aantallen. Deze trend geeft houvast bij het beheren van reeën. Immers, wanneer het doel is de populatie niet verder in aantal te laten toenemen en uit de tellingen blijkt dat dit toch het geval is kan het zijn dat het beheer moet worden bijgesteld.
Nodig
- Het jaarlijks tellen en vastleggen van resultaten;
- De draagkracht van het gebied voor reeën bepalen;
- Het houden van voorjaarstelling en vastleggen van resultaten;
- Het vaststellen van de beheermaatreelen;
- Het afschot op basis van tellingen, de gewenste dichtheid en verwachte aanwas.
|
Samenvattend
Met het verwerven van de bovenstaande gegevens kan voor een belangrijk deel aan de wettelijke vereisten aan het faunabeheerplan worden voldaan. De vereiste omvang van het werkgebied en een kaart met daarop de begrenzing laat zich vrij eenvoudig invullen. Wanneer in het faunabeheerplan tevens wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met onzekerheden zoals niet-aangeslotenen die wel van de ontheffing gebruik willen maken is het faunaplan compleet.
Effect van beheren reeën op natuur in NATURA-2000 gebied
De in ons land aangewezen Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden vormen samen het Europees netwerk ‘Natura 2000’. In veel van deze NATURA-2000 gebieden komen reeën voor. De Wet schrijft voor dat alle activiteiten die de leefomstandigheden van de soorten die de gebieden tot die gebieden maakten zouden kunnen verslechteren of die een verstorend effect op die soorten zouden kunnen hebben, niet mogen plaatsvinden zonder aparte ontheffing. Als die activiteit bijvoorbeeld populatiebeheer reeën is opgenomen in het beheerplan voor dat NATURA-2000 gebied is die extra ontheffing niet nodig. Terreinbeheerders en wildbeheereenheden zullen erop toe moeten zien dat reeënbeheer in de NATURA-2000 beheerplannen is opgenomen. Bij voorkeur door te verwijzen naar het bestaande faunabeheerplan en andersom vanuit het faunabeheerplan wordt geduid hoe is omgegaan met de belangen in die gebieden.
Wildmerken
Om de relatie van het afschot met de ontheffing voor de activiteit te vereenvoudigen en de traceerbaarheid van de herkomst van vlees die Verordening EG-178/2002 voorschrijft vast te kunnen leggen is het aan te bevelen dat geschoten reeën worden voorzien van een voor mensen uniek herkenningsteken, bijvoorbeeld een wildhygiëne label. Met het opnemen van dat labelen in het faunabeheerplan en het op basis van dat plan verstrekken van ontheffingen wordt de monitoring van het afschot van reeën eenvoudig. Zo kan ook het binnen 24 uur na afschot registreren van gegevens zoals datum van de activiteit, conditie en gewicht van het gedode ree als een ontheffingsvoorwaarde worden ingepast en worden gekoppeld aan dat herkenningsteken. Het niet voldoen aan het plan kan gezien worden als onttrekken aan dat plan en dus niet voldoen aan de machtiging. En is bewijs voor een onrechtmatige daad!
Monitoren
Door de bovenstaande gegevens eenduidig en consequent te verzamelen ontstaat de mogelijkheid om een oordeel te geven over de effectiviteit van de beheermaatregelen. Bovendien kunnen deze uitgewisseld worden met belanghebbenden ten einde een goed onderbouwd faunabeheer te hebben en te houden.
Terugkerende cyclus
Op basis van de gegevens wordt een faunabeheerplan gemaakt, door de provincie goedgekeurd en volgens dat plan uitgevoerd. De gegevens die gedurende de uitvoering worden verzameld vormen de basis voor de jaarlijkse evaluatie of het gevoerde beheer tot het gewenste doel leid. En of het plan moet worden bijgesteld. Vanaf die eerste evaluatie begint de cyclus van plannen, uitvoeren, registreren en evalueren weer opnieuw. Die cyclus staat of valt bij een goede en consequente registratie van gegevens. Het plan voorkomt zo ellen lange procedures omdat het voortdurend wordt verbeterd. Met een goed fauanbeheer leggen jagers verantwoording af over het gevoerde beheer aan hun omgeving en de maatschappij.