Struwelen, hagen en heggen staan hier onder perceelovergangen genoemd omdat ze alle drie lijnvormig zijn, uit goed te snoeien struiken bestaan en dit doel dienen. Het verschil zit in de vorm van het beheer, zoals verderop in deze paragraaf zal blijken.
Vroeger dienden struwelen, hagen en heggen als veekering en perceel scheiding. Tegenwoordig vormen zij voor vogels en zoogdieren voedsel, schuilplaatsen tegen predatoren, verbindingen naar andere leefgebieden en nestgelegenheid. Voor amfibieën biedt een daarvoor ingerichte haag of struweel gelegenheid om te overwinteren.
Struwelen en heggen bestaan bij voorkeur uit een zoom- en mantelvegetatie waarbij in het geval van heggen de mantel die uit struiken bestaat vaak wordt gesnoeid, meestal jaarlijks.
Struwelen vormen brede verbindingen en heggen smalle. Dit geeft een indicatie voor de waarde voor flora en fauna: hoe breder de perceelovergang hoe beter de verhouding zoom mantel is te realiseren en dus hoe hoger de natuurwaarden. Een min of meer doolhof van ruige kruidachtige stroken, hagen, singels en bosjes geef meer variatie aan dier- en plantensoorten.
In de struwelen kunnen de struiken zich min of meer van nature ontwikkelen. Struwelen bestaan vaak uit doornige struiken zoals sleedoorn, meidoorn, hondsroos, egelantier en wegedoorn. Terwijl heggen vaak uit meidoorn, veldesdoorn, beuk en haagbeuk bestaan.