De Rubus soorten (braam en framboos) kunnen zich goed ontwikkelen in open bosjes. (veel licht!) De wintergroene struiken worden door het wild als voedselbron bijzonder gewaardeerd: blad en jonge scheuten door reeën, de bramen door hazen en fazanten en de bloesem wordt druk bezocht door bijen en hommels. Bovendien biedt braam goede schuil- en broedmogelijkheden. Bramen zijn gemakkelijk (en daardoor goedkoop!) te vermeerderen: door het afleggen van een twijg schiet deze wortel. Door vervolgens deze aflegger in het voorjaar uit te steken en weer te planten heeft u snel het gewenste resultaat.
De framboos (Rubus) zorgt gedurende een korte periode voor dekking. Ook framboos is eenvoudig te vermeerderen, eenjarige planten kunt u met de steekschop uitsteken (in herfst of voorjaar) en in kleine groepen (10-20 stuks) planten. Houdt als plantafstand ongeveer 1 meter aan. De framboos breidt zich door worteluitlopers als vanzelf uit.
Vuilboom of sporkehout (Frangula alnus) verdraagt enige schaduw en biedt vooral in naaldhoutbosjes dekking. Verder groeit vuilboom zowel in singels, struwelen en bossen en op vochtige en droge gronden. Een zeer belangrijke drachtplant voor bijen.
Rode kornoelje (Cornus sanguinea) is bijzonder favoriet als knabbelhout met zeer vitaminerijke vruchten, vogels en kleine zoogdieren eten de bessen. De struik gedijt het best in de halfschaduw aan de bosrand en in houtwallen. Kornoelje groeit op zowel vrij droge als op vrij vochtige plaatsen. Een ideale struik voor het creëren van beschutting in het veld.
De Gelderse roos (Viburnum opulus) In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, is de Gelderse roos géén rozensoort. De struik doet dienst als knabbelhout. Op de juiste standplaats kan de Gelderse roos uitbundig bloeien en veel bessen geven. Fazant en haas zijn hier gek op. Het beste groeit de Gelderse roos op een niet te droge of arme bodem aan de bosranden en in houtsingels.
Liguster (Ligustrum vulgare) is een groenblijvende struik die wel vijf meter hoog kan worden. Het is een struik voor halfschaduw en kan bijzonder goed tegen vraatschade, voornamelijk veroorzaakt door reeën. Door stekken is liguster eenvoudig te vermeerderen. De bessen zijn voor overwinterende kramsvogels, koperwieken en pestvogel belangrijk voedsel.
Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) kan redelijk tegen schaduw en geeft goede dekking voor het wild. Een voedselrijke en vochtige (kalkhoudende) bodem geniet de voorkeur. In milde winters en in een beplanting kan kardinaalsmuts het blad houden. Konijnen kunnen in sneeuwrijke winters zoveel bast afknabbelen dat de struik afsterft, reeën snoepen graag aan de jonge loten. Vermeerderen is mogelijk door worteluitlopers.
De sleedoorn (Prunus spinosa) zorgt van alle inheemse struiksoorten voor de meeste dekking (haas, fazant en patrijs). De bessen worden graag gegeten door vogels. Door erg veel wortelopslag te maken, ontwikkelt zich een ondoordringbare mantel. Ruime plantafstanden zijn dus aan te bevelen. Let wel, sleedoorn kruipt gemakkelijk akkers en weilanden in en kan op schouwpaden een plaag worden!
De vlier (Sambucus nigra) is vooral populair bij de vogels en kleine zoogdieren door de weelderige bessendracht en bij insecten door zijn uitbundige bloei. De vlier is een indicator voor stikstofrijke situatie, groeit op relatief voedselrijke plaatsen en verdraagt halfschaduw. Meidoorn (Crataegus monogyna) is een lichtminnende struik, kan echter ook in halfschaduw. Een ideale struik als randbeplanting. Hij biedt goede dekking met zijn dicht gedoornde twijgen. Zijn bloei trekt vele insecten aan, fazanten en lijsterachtigen eten dankbaar van de bessen.
Vogelkers of troskers (Prunus padus) Vogelkers kan vrij veel schaduw verdragen en groeit optimaal op voedselrijkere en vochtige gronden. Meestal blijft het een struik, soms wordt het een boom. Vooral reewild doet zich tegoed aan de jonge loten, twijgen, knoppen en blad, de bessen worden amper genuttigd.
Hazelaar of hazelnoot (Corylus avellana). De hazelaar kan goed tegen schaduw. Ze groeit op voedselrijke, vochtige bodems. De bladeren, knoppen, twijgen en jonge loten worden gegeten door reewild. De noten, die goed te zaaien zijn, zijn populair bij knaagdieren zoals eekhoorn en vele muizensoorten.
Brem (Cytisus scoparius). De brem is een struik die voornamelijk op de droge en zuurdere zandgronden voorkomt. De bast wordt ’s winters graag gegeten door konijnen en hazen, bast en twijgen door ree. De brem zou coccidiose bij hazen voorkomen. Vanwege de uitbundige bloei is ze populair bij hommels en bijen.
De hulst (Ilex aquifolium) komt van nature in het oosten van het land voor op vrij arme vochtige bodems. Kan goed tegen schaduw. De bloemen worden druk bezocht door bijen, de bessen worden graag door lerachtigen gegeten. Gevoelig voor konijnenvraat, biedt in groepjes, goede dekking voor fazanten.
Rozen (Rosa). Er zijn acht inheemse rozensoorten. De meest gebruikte rozen voor landschappelijke beplantingen zijn de Hondsroos (Rosa canina) en de Egelantier (Rosa rubiginosa). De roos is een typische bos-randsoort, en heeft veel licht en warmte nodig. U kunt ze het beste vol in de zon planten of aan de zuidkant van de beplanting. Rozen bieden zeer goede dekking voor konijn, fazant en patrijs. De rode tot zwarte bottels zijn rijk aan vitamine C. Reeën vreten graag van de jonge loten.
Lijsterbes (Sorbus aucuparia). De lijsterbes kan bijna overal groeien, toch liefst in veel licht. Door zijn ijle en doorzichtige vorm biedt lijsterbes weinig dekking. Maar fazanten, lijsters en merels zijn dol op de bessen en reewild op de twijgen en jonge loten. Bessen, twijgen en loten hebben een hoog gehalte aan Vitamine C.
Veldesdoorn (Acer campestre) groeit van nature op kalkrijke gronden, maar ook op armere droge gronden. Veldesdoorn laat zich goed terugzetten, biedt vervolgens zeer goede dekking, maar is gevoelig voor 'bloeden'. Het is een drachtplant voor bijen en in sneeuwrijke winters populair bij konijnen (vraatschade), voor zover wij nog sneeuwrijke winters en / of konijnen hebben.