Een 'vogelbosje' is een deel van het terrein omgeven door een dichte heester beplanting en gevuld met niet hoog opgroeiende struiken en heesters, die een goede nest- en schuilgelegenheid bieden aan laag nestelende en op de grond broedende vogels als merel, zanglijster, winterkoning, roodborst, staartmees, heggemus en gekraagde roodstaart. In feite is het een op vogels ingerichte uitwerking van het struweel. Vogelbosjes kunnen worden aangelegd in bossen, houtwallen, parken en in grote en kleinere tuinen. De beplanting is afhankelijk van de ligging en de grondsoort. Er dient een dichte, ondoordringbare begroeiing te ontstaan aan de randen, waardoor het eenvoudig binnendringen van honden, katten, eksters, gaaien e.d. wordt voorkomen. Om tot een dichte begroeiing te komen is snoeien noodzakelijk om de dichte begroeiing te behouden.
Aanleg, onderhoud en beplanting
Voor de haag komen meidoorn, haagbeuk, liguster en rozen in aanmerking. De vingerdikke stammetjes worden twee jaar na de aanplant afgesneden, de één hoger dan de andere, boven een aantal niet-uitlopende knoppen. Deze knoppen ontwikkelen zich tot stevige scheuten/loten, die na één of twee jaar opnieuw gesnoeid worden, waardoor in de loop der jaren een stevige vertakking ontstaat die ook geschikt is om in te nestelen. In het vogelbosje laat men takken, bladeren en ander biologisch afval liggen. Woekerende kruiden zoals kweekgras en zevenblad dienen in de eerste jaren verwijderd te worden. Verder is het raadzaam om de kruidachtige vegetatie tot normale ontwikkeling te laten komen, ook op enkele niet beplante stukken. Dit vormt de nestgelegenheid voor op de grond broedende vogels. Het vogelbosje kan daarna geruime tijd een eigen, natuurlijk leven leiden.