Zomereik (Quercus robur) is een lichtboomsoort. De zomereik is een typisch Nederlandse boom en hoort hier van nature thuis. Een matig voedselrijke en vochtige bodem is voldoende. Voor het wild is de zomereik één van de belangrijkste boomsoorten: vele houtduiven, maar ook muizen en zelfs wilde eenden scharrelen hun kostje onder de eiken op. Konijn, haas en ree vreten van de knoppen, twijgen en bast.
Beuk (Fagus sylvatica) is een schaduwboomsoort en is daardoor geschikt om onder andere bomen te planten. Het heeft dezelfde groeiplaats als de zomereik, liefst met ietsje leem en geen stagnerend grondwater. Jonge loten worden graag door hazen afgevreten. Duiven en kleine knaagdieren eten van de beukennootjes.
Es (Fraxinus excelsior) wordt als typisch Nederlandse boom wel genoemd, maar is erg gevoelig voor wildvraat. De es kan enige schaduw verdragen. Een vochtige en voedselrijke bodem heeft de voorkeur. De es stoelt na afzetten erg goed uit en biedt zo snel dekking.
Linde (Tilia cordata en T. platyphyllos) zijn halfschaduwsoorten die van nature gedijen op wat rijke, vochthoudende, liefst iets lemige grond. Als de linde na enige jaren bloeit, trekt zij vele bijen, de kleine vruchten worden door muizen opgepeuzeld. Na afzetten biedt de linde goede dekking, reewild vreet van de jonge loten. De linde is ook goed te knotten.
Zwarte els (Alnus glutinosa) verdraagt enige schaduw en kan op zeer natte grond geplant worden. Zwarte els geeft gauw dekking en vooral het blad en de jonge loten worden door reeën zeer gewaardeerd. Het zaad wordt vooral door sijsjes en andere vogels gegeten.
Zoete kers of wilde kers of boskriek (Prunus avium) is een lichtboomsoort. Op een vruchtbare, kalkhoudende, matig vochtige bodem groeit de zoete kers het best. Alle delen en vruchten zijn eetbaar, waar vooral het haas van profiteert. Maar ook spreeuwen en lijsterachtigen doen zich aan de bessen tegoed.
Zachte en ruwe berk (Betula pubescens en B. pendula) zijn boomsoorten voor extreme groeiplaatsen. Zo komt de zachte berk het meest voor op natte, venige gronden en de ruwe berk op arme droge gronden. De berk biedt door geregeld af te zetten (bij voorkeur oktober tot en met december i.v.m. 'doodbloeden') goede dekking. Bovendien worden de jonge loten die door het afzetten ontstaan graag door reewild gevreten gedurende winter en voorjaar.
Grauwe els (Alnus incana) is schaduwverdragend op vochtige bodems. Na afzetten vormt de grauwe els erg veel wortelopslag en daardoor goede dekking. De jonge loten worden graag door haas en ree gegeten.
De gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) groeit voornamelijk op de betere, vochthoudende gronden. Net als de berk is de esdoorn na afzetten gevoelig voor 'bloeden' en biedt goede dekking (groot blad). Esdoorn is een drachtplant voor bijen en is gevoelig voor knaag- en vraatschade (haas en ree), de zaden worden door kleine Zoete kers zoogdieren en vogels gegeten.
Grove den (Pinus sylvestris) is een lichtboomsoort en groeit nagenoeg overal. Hij biedt, indien ruim geplant, ca. tien jaar goede dekking.
Wilde appel en wilde peer (Malus sylvestris en Pyrus communis) verdragen beide enige schaduw en groeien slecht op zware, natte of zeer droge arme gronden. Het wild vreet van de jonge loten in winter en voorjaar en de vruchten in het najaar, die overigens ook door vogels en kleine zoogdieren gegeten worden.
De haagbeuk (Carpinus betulus) kan goed tegen schaduw en komt van nature voor op de voedselrijkere gronden in het zuiden en het oosten van het land voor. De haagbeuk houdt gedurende de winter het verdorde blad vast. Deze worden, samen met de jonge scheuten, in de winter door reewild gegeten.
Wilgen (Salix). Zoals u weet groeit wilg voornamelijk op vochtige tot natte bodems en zijn er vele soorten van. Wilg geeft snel dekking, maar staat ook snel “hol”. Haas, konijn en ree vreten van jonge loten en schors. Maar ook vlinders, hommels en (wilde) bijen weten de wilg te waarderen. Wilgen zijn goed te knotten. In geknotte wilgen vinden steenuil en wilde eend broedgelegenheid.