(Haemonchus contortus)
Ziekteverwekker
De rode lebmaagworm (10 - 30 mm) is een van de belangrijkste maagdarmwormen die bij geiten en schapen voorkomt. Een infectie
met deze parasiet wordt haemonchose genoemd. De rode lebmaagworm komt vooral voor in de lebmaag van deze dieren en voedt zich daar met bloed van zijn gastheer. Door het voeden met bloed zullen ernstig aangedane dieren verschijnselen vertonen als: bleke slijmvliezen, oedeem bij onderkaak, vermagering, dorre vacht en sterfte. Het is een misverstand dat infecties met maagdarmwormen altijd diarree veroorzaken. Sterker nog, een infectie met de rode lebmaagworm veroorzaakt juist géén diarree.
Besmettingsbron en wijze van overdracht
De rode lebmaagworm overwintert als larve in winterslaap in het dier en vrijwel niet buiten de gastheer. In de winter sterven bijna alle eieren en infectieuze larven op de weide. In het voorjaar komen de larven in hun gastheer uit hun winterrust en ontwikkelen ze zich tot volwassen stadia en gaan ze hoge aantallen eieren produceren.
Zieke reeën en andere besmette dieren zullen de eieren in hun leefgebied verspreiden. De eieren van de wormen bereiken met de uitwerpselen de bodem en de vegetatie. In de bodem en op de vegetatie ontwikkelen de larven. Met name als het gras vochtig is bijvoorbeeld van mist en dauw kruipen de larven langs de plantendelen. Dat is vooral in de vroege ochtend- en avonduren als ook de reeën foerageren. Daardoor worden de wormen dan heel gemakkelijk opgenomen door de reeën. Door hun massaal voorkomen zorgen zij snel voor een hoge infectiedruk. Rond juni kunnen dan ook vaak de eerste problemen worden gesignaleerd bij jonge dieren.
Wanneer de infectie hevig genoeg is, kunnen de massaal uit hun winterrust komende larven al in het voorjaar tot zichtbare verschijnselen bij de dieren leiden.
Ziekteverschijnselen bij het dier
Door het voeden met bloed zullen ernstig aangedane dieren verschijnselen vertonen als: bleke slijmvliezen, oedeem bij onderkaak, vermagering, doffe vacht, erg laat verharen en sterfte. Aan de dode dieren vallen de door bloedarmoede bleke organen op.
Het is een misverstand dat infecties met maag-darmwormen altijd diarree veroorzaken. Sterker nog, een infectie met de rode lebmaagworm veroorzaakt juist géén diarree.
Of de reeënpopulatie ernstig hinder ondervinden van deze parasieten hangt af van het al dan niet doorbreken van de levenscyclus van de wormen. Bij voor de wormen optimale omstandigheden waarbij de larven overleven wordt de besmettingsgraad steeds hoger en zal er op enig moment massale sterfte optreden. Dat wordt nog eens versterkt door factoren zoals dichtheid van dragers van de wormen en de vochtigheidstoestand van het terrein.
Verspreiding en frequentie
In het jaarraport van DWHC 2009 wordt een duidelijk voorbeeld gegeven van onderzoek leidend tot diagnose van een opkomende infectie uit het Nationale Park de Hoge Veluwe. In de voorgaande jaren is toen de populatie reeën van ca. 200 tot ca. 300 individuen gestegen. In 2009 hebben de beheerders voor het eerst aanwijzingen gekregen voor verhoogde sterfte onder reeën. De vraag is ontstaan of de oorzaak van de sterfte onder reeën een bedreiging vormt voor de kostbare moeflon kudde, en of het beleid t.a.v. het beheer van de reeën dan verandert moet worden. Alle 12 reeën die tussen juni en november ingezonden zijn hadden ernstige Haemonchus contortus infestatie, vaak gepaard met lebmaag ontsteking. Er is geen aanwijzing voor leeftijdsgebonden resistentie geconstateerd. H. contortus infestatie is ook bij de ingezonden moeflons uit het Nationale Park de Hoge Veluwe vastgesteld, maar ernstige infestatie alleen bij een lam van dat jaar. Ook is de moeflonkudde in 2009 in goede conditie. Er is aangenomen dat de reeën een natuurlijke selectie op resistentie tegen H. contortus ondergaan men is de gezondheid van reeën en moeflons goed blijven monitoren.
In 2011 bleken er veel problemen te zijn met de rode lebmaagworm (haemonchose). Het geen naar voren komt uit de, bij de Gezondheidsdienst voor Dieren, gemelde sterfte onder de lammeren. Deze zijn meer vatbaar voor worminfecties als volwassen geiten en schapen. (bron: Geitenhouderij 2011) Door de relatief hoge temperaturen en de nodige neerslag is er in de voorafgaande periode mogelijk een ideaal milieu ontstaan voor de ontwikkelingscyclus van de parasiet.
Juli en augustus zijn van oudsher, voor schapen en geiten, de maanden met de meeste problemen door haemonchose.
Inmiddels is er in de schapen- en geitenhouderij een ontwikkeling die er voor zorgt dat de ziekte eerder in het jaar slachtoffers maakt. Die eerder optredende infectie lijdt waarschijnlijk tot een tweede infectie later in het jaar en dus ook voor een tweede periode van opvallend zieke dieren. Eén en ander wordt zowel bij de reeën als in de schapen en geitenhouderij op dit moment onderzocht.
Zieke schapen en geiten in leefgebieden van reeën brengen vergroot zowel het verspreidingsgebied en de periode waarin de reeën en gezonde huisdieren besmet worden.
Meer informatie: www.rivm.nl/Onderwerpen/infectieziektebestrijding en dwhc.nl
Artikel over Rode lebmaagworm in Geitenhouderij 2011