Samenleven of concurreren? case damherten
Reeën en damherten kwamen in Europa vroeger al samen in dezelfde gebieden voor. Tijdens de laatste IJstijd, de Wechsel- of Wormperiode, die meer dan 12.000 jaar geleden eindigde, stierf het damhert in Midden-Europa uit. Terwijl het ree na de IJstijd zijn oorspronkelijke biotoop weer bezette, lukte het de damherten niet zo snel om hun vroegere areaal weer te koloniseren. Hun leefgebied besloeg Klein-Azië, en wel het westelijk deel van Turkije en Zuidoost-Europa. In het oude leefgebied in Klein-Azië kwam het damhert in 1976 nog maar op drie plaatsen en in een aantal van 100 stuks voor. Die restpopulaties van het damhert werden ernstig bedreigd. Door de dieren te gaan beschermen en talrijke uitzetacties werd het uitsterven voorkomen.
Herintroductie damhert
De eerste herintroductie na menselijke bewoning van het Middellands-Zeegebied vonden plaats in het begin van onze historie in de tweede eeuw na Christus. De Romeinen brachten in de elfde eeuw damherten naar het vasteland van Europa en wel naar Denemarken. De verspreiding bleef lange tijd beperkt tot de wildparken. Pas sinds de negentiende eeuw nemen de populaties in de vrije natuur toe eerst door initiatieven van jagers later door natuurbeheerders.
Gemeenschappelijke benutting biotoop
Onderzoek naar het gemeenschappelijke gebruik van biotopen door reeën en damherten zijn zeldzaam. Als basis voor de hierna volgende bijdrage wordt gebruik gemaakt van onderzoekingen uit Niedersachsen (Petrak 1991 et al.) en de op dit moment lopende onderzoeken(zie fig. 1) en ervaringen uit totaal 22 damhertengebieden in Nordrhein-Westfalen.
Figuur 1: Ligging onderzoeksgebieden in Niedersachsen
Het betreft hier ongeveer 4.000 damherten. Het Niedersachsische onderzoeksgebied in de Lünenburger Heide omvat 848 hectare akkerland, 685 hectare weiden, 625 hectare bos en 149 hectare moeras. Een vergelijking tussen beide soorten gaat uit van de genetisch gelijke oorsprong.
Het ree is kennelijk voorbestemd als bosrandbewoner. Hier vindt het ree voldoende mogelijkheid om bij vluchtgedrag voldoende dekking te vinden. Deze dekking is ook te vinden in onze tegenwoordige cultuurlandschappen. Onder andere omstandigheden zoals in onbegroeide terreinen vertonen reeën aanpassingen in gedrag waarbij de territoriale levenswijze ten gunste van een roedelgedrag deels wordt opgegeven. De beweeglijkheid in het terrein van deze 'veldreeën' leidt echter in ons landschap met zijn vele wegen tot een beduidend hoger aantal verkeersslachtoffers dan in het geval van edelherten of wilde zwijnen.
Damhert
De opbouw van de uit twee groeilagen bestaande bossen rond het Middellandse Zeegebied garandeerde een bepaalde lichtdoorlaatbaarheid die van wezenlijk belang was voor de ontwikkeling van het damhert. De gevlekte vacht biedt voldoende schutkleur in een bos met een grote afwisseling in lichtval. Hierdoor vluchten de dieren niet zo snel en ze wachten even af of een potentiële predator iets in de gaten heeft. Vluchten kost immers veel energie! Dit fenomeen wordt ook ten opzichte van de mens aangehouden en dat geeft de damherten de vermeende eigenschap om zich 'publieksvriendelijk' te gedragen en dat wekt de indruk dat ze gemakkelijk met de mens zouden kunnen samenleven. Dit gedrag betekent echter dat er meer verkeersslachtoffers kunnen voorkomen. De vertraagde nijging om te vluchten (is die auto een bedreiging?) is daar de oorzaak van.
Spijsverteringsanatomie
Het aanpassingsvermogen van de 'graastypen' onder de herkauwers wordt aangegeven door de lengte van de kauwvlakken van het gebit (Hofmann 1989). In figuur 2 zien we van links naar rechts ree, eland, gems, steenbok, damhert, wisent, moeflon en oeros. Het overzicht toont duidelijke verschillen in het morfologisch-anatomische karakter van de kauwvlakken en daarmee zegt dit iets over de voorkeur voor de voedselkeuze. De reeën staan aan de ene kant, de oeros aan de andere kant van het schema.
Figuur 2: naar: Wilde herbivoren ingedeeld naar voedselstrategie (R.R. Hofmann 1989)
Het ree kan zelfs uit noodzaak niet gedijen op voeding met veel ruwe vezels, terwijl het rund zonder ruwvoer juist dood gaat. De tussenliggende typen zoals het edelhert zijn in staat om te schakelen. De structuur van de pens hangt tevens samen met de tijden waarop herkauwd wordt. Het damhert lijkt de ondersoort die het sterkst aangepast is bij de dieren die ruwvoer kunnen verteren. De terreinen die een bestemming hebben die op veeteelt is gericht schijnen dan ook gunstig voor de damherten.
Gemeenschappelijk benutting van het leefgebied - Gedrag
Het damhert gedraagt zich dus 'gemakkelijk'. Zo is er over het algemeen geen concurrentie ten opzichte van reeën. Enige uitzondering is het feit dat grotere roedels voor een zekere onrust zorgen waardoor de reeën liever uit hun buurt gaan. De beweeglijkheid in het damhert gedrag toont zich vooral in uitzonderingsgevallen. Zo komt het voor dat de hindes, die nieuwe kalveren zetten, hun jaarlingen verdrijven. Deze kunnen zich dan aansluiten bij andere wildsoorten. Zo heb ik zelf gezien dat een spitser zich aansloot bij een kudde koeien en daar zelfs mee speelde. In een ander geval zocht een verjaagde spitser toenadering tot een reegeit en trad samen met deze geit uit om te laveien. Door de kortere tussenliggende foerageerperiodes van het ree kwam het damhert duidelijk in tweestrijd om te beslissen of dit het ree in de dekking zou volgen of dat het langer op de voedsel-locatie zou blijven.
Gebruik van het leefgebied
De benodigde afwisseling in voedsel voor het damhert is doorslaggevend of een bepaald biotoop geschikt is of niet. Heeft het dier een grote variëteit in plantenmateriaal nodig, dan kan een omgeving met veel plantengemeenschappen, bijvoorbeeld een terrein met diverse bossen, veldvruchten, weiland, moeras, enzovoorts worden aangenomen. Hebben damherten minder behoefte aan een breed scala van planten, dan wordt genoegen genomen met een biotoop met minder plantengemeenschappen. Om deze 'bandbreedte' (de afwisseling van voedingsstoffen) te bepalen werden de gegevens van waarnemingen aan 7302 foeragerende damherten en 4143 laveiende reeën nader bestudeerd. Hiervoor werd het jaar verdeeld in tien periodes, volgens de karakteristieke groei patronen van de plaatselijke plantengemeenschappen. Men nam, om enige criteria te noemen, het begin van de bloei, het rijpen van de vrucht en de bladval van bepaalde soorten. De veranderingen in het voedselaanbod waren zo tegelijkertijd maatgevend voor de daartoe noodzakelijke stofwisseling. De volgende jaargetijden werden in aanmerking genomen:
Jaargetijde
|
Periode
|
Winter |
.11 tot 20.02 |
Nawinter |
21.02 tot 07.04 |
Vroege voorjaar |
08.04 tot 08.05 |
Voorjaar |
09.05 tot 27.05 |
Voorzomer |
28.05 tot 24.06 |
Hoogzomer |
25.06 tot 28.07 |
Nazomer |
29.07 tot 30.08 |
Vroege herfst |
01.09 tot 20.09 |
Herfst |
21.09 tot 20.10 |
Late herfst |
21.10 tot 09.11 |
Het ree heeft zich ontwikkeld als bosrandbewoner. In die bosrand vindt het ree voldoende dekking om zich te verschuilen. Deze dekking is ook te vinden in onze tegenwoordige cultuurlandschappen. Onder andere omstandigheden zoals in onbegroeide terreinen vertonen reeën aanpassingen in gedrag waarbij zij in grotere groepen samenleven. De zogenaamde sprongen. De dichtheid en beweeglijkheid van de reeën in het terrein leidt in ons landschap met zijn vele wegen tot een hoger aantal verkeersslachtoffers dan in het geval van edelherten of wilde zwijnen.
Figuur 3: Jaarrondontwikkeling bandbreedte voedselkeus damhert
Deze verdeling in tijden met betrekking tot de keuze uit het voedselaanbod heeft tot gevolg dat de hieraan gekoppelde voedsel strategie van de dieren zich aanpaste. Hoe minder voedsel ter beschikking stond, hoe minder kieskeurig de beide soorten waren. Voor de damherten is de winter de moeilijkste periode (fig. 3). Voor de reeën is dat het vroege voorjaar (fig. 4).
Figuur 4: Jaarrondontwikkeling bandbreedte voedselkeus ree
Omgekeerd leidt de opname van eiwitrijke en gemakkelijk verteerbare planten er toe dat de behoefte tot meer voedselvariëteit kennelijk afneemt.
Hoge voedingswaarden
Het agrarisch gebruik leidt ertoe dat vele grassen al in het vroege voorjaar hoge voedingswaarden (eiwitgehalte is hoog) bereiken, zodat de damherten zich op die plantengemeenschap concentreert. Damherten zijn doorgaans selectief. Het geeft de voorkeur aan de grassen met de hoogste voedingswaarde. Het ree kan als selectieve grazer eigenlijk niet goed met grassen overweg, mede daarom maakt het ree in het vroege voorjaar liefst gebruik van een zo groot mogelijke variatie in plantenaanbod. De verdere ontwikkeling in de behoefte tot opname van verschillende plantensoorten toont nauwe relatie met de flora van het leefgebied. Voedselaanbod en gedrag hebben ook weer met elkaar te maken, zoals we kunnen zien tijdens de bronsttijd van het damhert, dat in de late herfst plaats vindt.
Gezamenlijke voedselbenutting
Uit de waarnemingen kan de overlapping in voedselbenutting worden berekend. De hoogste wiskundige waarde is in dat geval 1 (= volledige overlapping). De berekende waarden tussen 0.1505 en 0.8570 geven een laag gemeenschappelijk gebruik te zien en dat zegt iets over de draagkracht voor een gebied voor de beide soorten (fig. 5). Het toont aan, dat ree en damhert wel degelijk van een gezamenlijk biotoop gebruik kunnen maken.
Figuur 5: Overlapping voedselkeus damhert en ree
Conclusies:
Voor het gezamenlijk voorkomen van damherten en reeën in een leefgebied zijn de volgende gevolgtrekkingen te maken: reeën hebben om te overleven licht verteerbare voeding nodig, die damherten weliswaar ook benutten, maar die daar niet op aangewezen zijn.
Overigens:
- Het ree moet voor een optimaal conditieproduct selectief zijn bij de voedselkeuze. Damherten hoeven dat niet, maar neigen wel tot die selectie. Bij zeer hoge dichtheden van damherten, bijvoorbeeld in rasters, leidt dat er toe dat de voor het ree onmisbare voedselplanten door damherten worden geconsumeerd, zodat de reeën in een slechte conditie raken. Bij aangepaste dichtheden zijn die problemen niet te verwachten.
- In leefgebieden met akkers, weiden en bossen passen damherten en reeën goed bij elkaar. Komen damherten nieuw in een gebied dan hebben de reeën echter tijd nodig om aan de nieuwe situatie te wennen.
- In gebieden waar damherten zich concentreren (dichtheden tussen 7 en 15 stuks per 100 ha) zijn reeën de zwakkere partij.
- Uit bosbouwkundig oogpunt zijn damherten minder een probleem omdat ze minder op loof aangewezen zijn, zodat er minder schade aan de door veel terreinbeheerders gewenste verjonging van loofbomen optreedt.
- Damherten profiteren sterker van intensief agrarisch gebruik dan reeën.
- Damherten en reeën passen zich goed aan bij het cultuurlandschap.
- Het gezamenlijke bestaan in hetzelfde gebied komt voort uit de geschiedenis uit de IJstijd. 30.000 Jaar geleden kwamen reeën en damherten in Midden-Europa al samen voor.